Opinie: is enkel export echt de toekomst van de landbouw?
(Noot: ik schrijf deze opinie in eigen naam, maar ze is wel gebaseerd op mijn politiek werk van deze week.)
In de beleidsnota van onze minister van Landbouw staat zestien keer het woord export, één keer het woord duurzaam en twee keer het woord biodiversiteit. En we spreken 2021, bijna 2022. Ik mag dan een geitenwollensokken-donkergroene ecologiste zijn en tegenover een donkerblauwe liberale minster van landbouw én KMO’s staan, ik vind dat toch redelijk frappant. Zeker omdat de minister in zijn antwoord daarop niet verder kwam dan: we moéten toch exporteren én importeren, want wij kweken hier geen bananen.
Bananen en olijfolie
Met dat tweede deel van de redenering ga ik uiteraard helemaal akkoord. Dat er een zekere mate van import en export is en moet zijn, ga ik niet ontkennen. Ook ik kan me moeilijk voorstellen dat mensen buiten België onze geweldige witlof, aardbeien, kersen, appelen en peren zouden moeten missen. En ikzelf kan me moeilijk een leven zonder olijfolie, koffie, chocolade en bananen indenken. Maar moet ons landbouwmodel gestoeld zijn op het idee dat we moeten produceren om te exporteren? Ik betwijfel dat.
Zoönosen
Net daarvoor ging de discussie over zoönosen. We leven hier in de Lage Landen met enorm veel mensen op een zakdoek en tel daar ook nog eens enorm veel staldieren bij. Dat is volgens wetenschappers – ik vind het zelf niet uit – dé voedingsbodem voor zoönosen. Zoönosen zijn ziektes die overspringen van dier op mens, vaak omdat we te dicht bij elkaar beginnen leven. Het coronavirus is daar een voorbeeld van en het is zacht uitgedrukt dat zo’n zoönose de wereld voor minstens een paar maanden of jaren serieus op z’n kop kan zetten. De minister kondigde aan dat er een kenniscentrum voor zoönosen komt in ons land, dat bij uitstek geplaatst is om aan preventie te doen. Preventie, dat zie ik door mijn groen brilletje ook een beetje anders, blijkbaar. Want ik denk bij een kenniscentrum voor preventie voor zoönosen dat er een handvol wetenschappers gaat berekenen hoeveel minder staldieren we best in ons land hebben om het risico op zo’n gevaarlijk ‘overspringen’ van ziekte van dier op mens uit te sluiten. (Ter info: het kenniscentrum zal moeten waarschuwen als er zo’n zoönose is, zodat we dan kunnen remediëren.)
Om terug te gaan naar mijn export-probleem. Stel nu dat dat kenniscentrum zoönosen zou zeggen dat we in ons land best maar half zoveel staldieren zouden hebben om veilig te zijn. Dat zou betekenen dat we nog ruim voldoende varkens-, runds- en kippenvlees overhouden om de hele Belgische bevolking van méér dan voldoende vlees te voorzien. De Chinezen zouden definitief niks meer krijgen (ze wilden het nu toch al niet, want varkenspest en vogelgriep degradeerden ons naar een lagere ranking op de wereldlijst, waardoor de boeren in de shit zaten omdat een groot deel van hun afzetmarkt wegviel). Maar ineens zou er heel wat landbouwgrond vrijkomen waarmee we super toffe dingen zouden kunnen doen.
Oranje akkers
Want ik begrijp nog iets niet in ons landbouwland. Ik begrijp niet waarom in het vroege voorjaar de akkers oranje gespoten moeten worden met glyfosaat om ze daarna in te zaaien met maïs en te overladen met een lading kunstmest die heel het bodemleven kapot maakt door de zouten erin. Om daarna die maïs in het najaar te maaien en in te kuilen voor die te groot wordende veestapel die we dan niet kwijt kunnen aan landen die het ineens niet willen. Of aan supermarkten die onze boeren een halve arm omwringen om de laagste prijs te kunnen garanderen.
Die landbouwgrond zou dus vrij komen om nieuwe dingen mee te doen. Quinoa blijkt goed te groeien op onze bodem. Waarom geen amarant (een zaad uit de familie van de quinoa dat lijkt op graan) proberen? Of peulvruchten (de ideale vleesvervangers trouwens, die rechtstreeks naar de magen gaan van wie het opeet zonder eerst de maag van een dier te passeren). Er zou meer plaats komen voor duurzame praktijken zoals precisielandbouw, biologische landbouw, agro-ecologie, agrobosbouw, laagintensief gebruikt blijvend grasland en strengere normen voor dierenwelzijn. (Het cursief gedrukte deel komt letterlijk uit de biodiversiteitsstrategie van Europa, maar dat wordt bij ons vaak aan de kant geschoven omdat we geen plaats hebben.)
Appels uit Argentinië
Ik begrijp dat er import en export moet zijn. Maar ik heb nooit begrepen waarom hier appels hangen te rotten aan de bomen terwijl ik in de supermarkt op dat moment kan kiezen voor Pink Lady’s uit Argentinië en Granny Smith uit Nieuw-Zeeland. Ik begrijp niet waarom – toen de Russen onze peren ineens niet meer wilden door een of andere boycot – onze ministers van Landbouw niet massaal zijn beginnen tweeten over hoe ’n toffe peer die perenboer wel is. In Taiwan kan dat wel en kijk, de ananasgerechten swingden de pan uit.
Elke hap op ons bord
Ik ken de term protectionisme en weet uit de geschiedenisles dat we het daarmee niet gaan redden. Maar ik begrijp de reflex van export niet. Ik steun volledig de quote ‘Ik wil familiale landbouw behouden en daarom is het van groot belang om hun belangen te behartigen’, maar ik begrijp niet waarom daarbij moet staan ‘binnen een context van internationale handel’. Ik begrijp niet waarom we ons landbouwbeleid niet volop weer oriënteren naar waar het op moet georiënteerd zijn: onze eigen afzetmarkt. Want door een ingekorte keten beperk je gigantisch de kilometers en dus de ecologische voetafdruk van elke hap op ons bord. Door een ingekorte keten breng je boer en klant weer met elkaar in contact en komt er meer respect én prijsbewustzijn over elke hap op ons bord. Door een ingekorte keten leer je mensen bovendien weer eten op het ritme van de seizoenen. En dat is goed voor het klimaat én onze gezondheid.
Laat die spruitjes, dat witlof en die Haspengouwse appel smaken. En voor wie wil, mag er zeker een stukje vlees of zuivel bij. Als het maar goede waar is, waarvoor de boer ook een eerlijke prijs kreeg.